Externe anatomie.
Dit onderdeel bevat alle zichtbare delen van de koi. De druppelvorm van de koi zorgt ervoor dat de vis bij het zwemmen weinig turbulentie ondervindt van het water waardoor hij snel en wendbaar is.
|
Baarddraden.
Een koi heeft twee baarddraden aan beide zijden van de bek. Een kleine baarddraad bevindt zich naast de bovenlip; de grote baarddraad zit in de hoek van de bek. De baarddraden zijn bedekt met smaakpapillen waardoor de koi alles kan proeven wat ermee in contact komt. Koi zijn eigenlijk bodemvissen en kunnen met hun baarddraden voedsel op de bodem lokaliseren. Koibezitters geven de vissen meestal voer dat op het water blijft drijven, enkel om de vissen naar de oppervlakte te lokken zodat men kan genieten van de mooie tekeningen.
|
|
Neusgaten.
Aan beide zijden van de snuit bevinden zich twee neusgaten, dus vier in totaal. De neusgaten langs dezelfde zijde zijn verbonden door een U-vormig buisje. Het water stroomt door het ene neusgat naar binnen en door het andere weer naar buiten. Aan de onderkant van dit buisje liggen olfactorische cellen; dit zijn cellen die kunnen ruiken. Door deze cellen kan de koi voedsel zoeken doordat zeer kleine hoeveelheden voedsel door het water zweven en de koi als het ware naar de voedselbron leiden. In feite heeft de koi in zijn zoektocht naar voedsel meer aan zijn reukzin dan aan het gezichtsvermogen.
|
Ogen.
Koi hebben voor vissen een goed gezichtsvermogen. De ogen bestaan uit kegeltjes en staafjes en zijn zo gestructureerd dat ze zowel kleur als zwart-wit kunnen waarnemen. Koi hebben een goed genoeg zicht om tekst op een blad papier te onderscheiden. Doordat koi in het water leven hebben zij geen nood aan beschermende oogleden. Voorzichtigheid bij het 'netten' van koi is dan ook aan te raden want men kan de ogen gemakkelijk beschadigen. De positie van de ogen op het hoofd stelt ze in staat bijna 360 graden in het rond te kijken. Dit is bijzonder belangrijk voor de vissen om tijdens het eten vijanden te kunnen zien aankomen.
|
|
Kieuwdeksel.
Dit is een grote botachtige plaat die de kwetsbare kieuwen beschermt. Het deksel kan vrij bewegen en fungeert als een eenrichtingsklep: er kan wel water uit de kieuwholte stromen, maar het weggestroomde zuurstofarme water kan niet terug de kieuwen in. Het kieuwdeksel zit scharnierend vast aan de schedel.
Vinnen.
Koi hebben vijf soorten vinnen: de rugvin, de anale vin, de staartvin, twee borstvinnen en twee buikvinnen. Koi zwemmen door gebruik te maken van hun spieren. De vinnen zijn voor de vis heel belangrijk voor hun stabiliteit in het water. Wanneer de rugvin en de anale vin worden gespreid, kan de vis niet zo snel kantelen; de borstvinnen en de staartvin zorgen ervoor dat de vis niet uit koers raakt. De borstvinnen en de buikvinnen zorgen ook voor de fijne bewegingen; wanneer de vis water uit de kieuwen laat stromen, kunnen deze vinnen de stuwende beweging die dan ontstaat tegengaan zodat de vis stil in het water kan blijven liggen.
Anus.
Net voor de anale vin zit de anus. De darm en het ovarium of de testikels komen hierin uit. Net voor de anus bevindt zich een kleinere opening, waar de urinebuizen van de nieren in uitmonden.
|
Zijlijnorgaan.
Langs het midden aan beide zijden van de romp ligt een rij schubben; iedere schub is voorzien van een porie die via een klein buisje verbonden is met een kanaalvormige buis die in de huid onder de schubben ligt. Dit systeem van buisjes en kanalen maakt deel uit van het zijlijnorgaan. Op de kop loopt het zijlijnorgaan onder het oog naar de snuit. Wetenschappers zijn het nog niet eens over de functie van het zijlijnorgaan maar men vermoedt dat door beroering in het water er turbulenties in de buisjes onstaan en dit resulteerd dan in een vluchtreactie.
|
|
|